Steeds vaker komt het voor dat een erfenis of schenking wordt ontvangen waarop een uitsluitingsclausule van toepassing is. Dit is een clausule waarin is opgenomen dat hetgeen wordt ontvangen niet valt in enige huwelijksgoederengemeenschap. Bij een echtscheiding kan deze uitsluitingsclausule grote gevolgen hebben, die maar al te vaak over het hoofd worden gezien. Gebruikelijk is immers dat gemeenschap van goederen zich uitstrekt over alle aanwezige goederen; Uitzonderingen worden vaak niet opgemerkt.

Belangrijk is om na te gaan wat er met een erfenis of schenking is gebeurd. Zo ontstaat pas een vergoedingsrecht als de gelden zijn aangewend voor gemeenschapsschulden. Zo vloeit bijvoorbeeld uit het gegeven dat de erfenis direct is gestort op een gezamenlijke rekening voort dat er een vergoedingsrecht (juridische een reprise) aan de orde is, o.a. Gerechtshof Arnhem 6 november 2007 (LJN: BC0205). Wanneer het geërfde of geschonken geld in de gemeenschap is gevloeid, bestaat vaak een vergoedingsrecht op de gemeenschap ter zake de erfrechtelijke verkrijging (RFR 2008, 80).

Uitgangspunt is -behoudens tegenbewijs- dat het bedrag is aangewend voor gemeenschapsschulden. Een gemeenschapsschuld is elke verbintenis die een echtgenoot op zich neemt, vóór het ontstaan of staande de gemeenschap. Om een reprise te voorkomen zal moeten worden aangetoond dat de uitgaven, door het verknochte karakter van de schuld, ertoe leidt dat het een privéschuld is.

Tot 1 januari 2012 was het uitgangspunt dat in beginsel alleen het nominale bedrag ten laste van de gemeenschap behoeft te worden vergoed (HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 inzake Kriek/Smit). Dit wil zeggen dat geen rente en dergelijke verschuldigd is en waardestijging of daling van de bestedingen niet relevant zijn. Na 1 januari 2012 is de beleggingleer toepasselijk. Gevolg is dat vanaf die datum waardestijgingen of dalingen wel belangrijk zijn. De wetgever heeft zodoende na 1 januari 2012 een ander standpunt dan voor 1 januari 2012. Het is de vraag in hoeverre de rechtspraak met de nieuwe ontwikkeling rekening voor de “oude gevallen”zal houden. In de literatuur (o.a. JBN 2009,51, P. Blokland) wordt betoogd dat in een situatie waarin de gelden consumptief zijn besteed het onredelijk is een vergoedingsrecht toe te kennen. De wijziging in de wet is in die zin begrijpelijk en het is te bezien hoe de rechter met gevallen voor 1 januari 2012 zal omgaan.

Volgens het overgangsrecht is overigens de nieuwe wetgeving niet op vorderingen uit het verleden van toepassing. Het overgangsrecht stelt:

“Artikel 95, eerste lid, tweede en derde zin, en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet”.

Essentieel is dus om exact na te gaan wanneer de erfenis of schenking verkregen is en uitgegeven is.