Inleiding

Het college van burgemeester en wethouders (B&W) beslist over vergunningaanvragen binnen een gemeente. Indien u een café, winkel of andere vergunning wilt aanvragen, heeft u hiervoor toestemming nodig. Overigens is het College van B&W onder omstandigheden ook bevoegd tot intrekking van een reeds verstrekte vergunning. Indien sprake is van mogelijke strafrechtelijke betrokkenheid met één van de leidinggevenden van een onderneming, loopt men de kans op een ‘Bibob’-procedure. De bevoegdheid van de gemeente vloeit voort uit artikel 3 BIBOB en bestaat indien ernstig gevaar bestaat dat een vergunning zal worden gebruikt om geld wit te wassen dat afkomstig is uit strafbare feiten, dan wel om strafbare feiten mee te plegen (artikel 3 lid 1 BIBOB). Er zijn een aantal omstandigheden die een rol kunnen spelen bij deze afweging, deze omstandigheden worden opgesomd in artikel 3 lid 3 en lid 5 BIBOB.

In eerste instantie zal een gemeente een kleinschalig (eigen) onderzoek doen aan de hand van een BIBOB-aanvraagformulier, die ingevuld dient te worden door de aanvrager. In de Memorie van Toelichting bij de BIBOB-wetgeving wordt aan gemeentes geadviseerd om een duidelijk beleidskader op te stellen over wanneer een gemeente om hulp moet vragen bij het ‘BIBOB-bureau’. Het Landelijk Bureau Bibob-onderzoek doet uitgebreid dossieronderzoek waarbij alle stukken aan de orde komen die van belang zijn voor de betreffende zaak. Het is dus zaak dat in alle procedures dit Bureau wordt ingeschakeld, aangezien zij meer objectief kan oordelen dan een gemeentebestuur.

De vier criteria van toetsing

Feiten en omstandigheden

Er dienen in het concrete geval feiten en omstandigheden beschikbaar te zijn, die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat sprake is van het plegen van strafbare feiten. De term ‘erop wijzen’ verwijst naar het geval waarin reeds strafrechtelijke veroordelingen hebben plaatsgevonden. Een tweede optie is, dat nog geen veroordeling heeft plaatsgevonden, maar dat er een redelijk vermoeden bestaat dat strafbare feiten zijn gepleegd. Voor de vaststelling van dit vermoeden is het niet noodzakelijk dat de rechter onmiskenbaar de schuld heeft vastgesteld. Er dienen echter wel voldoende feiten en omstandigheden te bestaan, die tot de ‘overtuiging’ kunnen leiden dat er daadwerkelijk strafbare feiten door de betrokkene zijn gepleegd.

Ernst van het vermoeden

Het enkel opstarten van een opsporingsonderzoek is over het algemeen onvoldoende om een ‘ernstig vermoeden van schuld’ aan te nemen. Wanneer de betrokkene een transactievoorstel aangeboden heeft gekregen, liggen de omstandigheden anders[1].Van belang is dat de betrokkene in een zodanige ernstige mate is betrokken bij criminele activiteiten dat ‘deze betrokkenheid – ook al is er nog geen sprake van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling – opgevat kan worden als een ernstige fout die de ondernemer in de uitoefening van zijn beroep heeft begaan’[2]. Belangrijk is dat de verdenking voldoende ernstig en concreet is.

De aard van de relatie

Voor intrekking of weigering van een vergunning dient een duidelijk verband te bestaan tussen de verstrekte vergunningen de strafbare feiten. Een goed voorbeeld hiervan wordt gegeven in een zaak bij de Rechtbank Groningen, gewezen op 10 maart 2010 (vindplaats LJN BL7198). Hierbij is de exploitatievergunning van een prostitutie-inrichting ingetrokken omdat zij [dan wel de eigenaar] betrokken zou zijn bij vrouwenhandel, illegaal wapenbezit en belastingontduiking. Dit zijn strafbare feiten die sterk gekoppeld kunnen worden aan de aard van de vergunning.

 Aantal strafbare feiten

Er mag alleen een intrekking of weigering van een vergunning plaatsvinden, indien sprake is van een substantiële, structurele illegale praktijk. In de overweging die tot intrekking van de vergunning kan leiden, mag rekening worden gehouden met het aantal gepleegde strafbare feiten, alsmede van de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen/.

Proportionaliteit

Artikel 3 lid 5 van de BIBOB bepaalt dat een intrekking van een vergunning alleen mag plaatsvinden indien de intrekking evenredig is met (a) de mate van het gevaar en (b) de ernst van de strafbare feiten. Het betrokken bestuursorgaan dient in alle gevallen af te wegen of een vergelijkbaar resultaat niet op een andere, minder vergaande, wijze kan worden verkregen (Rb ’s Gravenhage (vzr.) 21 maart 2005, LJN AT2983). Bij de weging van proportionaliteit dient bijzondere aandacht besteed te worden aan oorspronkelijke strekking van de BIBOB-wetgeving: van oorsprong is de BIBOB ontwikkelt als instrument om georganiseerde criminaliteit tegen te gaan, geen kleinschalige strafbare feiten. Deze afwegingen hangen af van de concrete omstandigheden van het geval.

De BIBOB-procedure is een ingewikkelde juridische procedure met veel haken en ogen, het is daarom verstandig om juridische hulp in te roepen. De advocaten van Wouters & Wouters advocaten hebben ervaring op het gebied van Bibob-procedures en kunnen u op deskundige wijze bijstaan.